by Julie Rodeyns
Review of 'or else nobody will know', Kaaitheaterstudios 19 October 2007
Met haar nieuwe voorstelling ‘or else nobody will know’ richt de Noors-Brusselse choreografe Mette Edvardsen haar pijlen op het (gebrek aan) engagement van het publiek.
Een mening over een voorstelling is snel klaar. Blijf je als toeschouwer op je honger zitten, dan wijs je naar de choreograaf/regisseur of naar de artistieke ploeg, toch? Liefde vraagt nochtans een engagement van twee zijden. In een theatrale context is dat niet anders. De belevingswaarde van een kijkervaring is er evengoed afhankelijk van het kijkgedrag van de toeschouwer zelf, zo bewijst Edvardsen slim. Ze duwt je als toeschouwer met de neus op de sleur van je eigen blik.
Het is een dooddoener waar elke kunststudent vroeg of laat op wordt gewezen: kijken moet je leren. Een bizarre uitspraak, zeker in het licht van een samenleving die vandaag zo op het visuele is ingesteld. Precies om niet in die visuele saturatie te verdrinken, is kijken ook steeds en misschien wel vooral een ordernen van de visuele informatie. Wat daarbij niet van belang is, wordt niet ‘gezien’. Blinde vlekken dus.
In het theater is het meest gangbare systeem dat ons kijken leidt en dus ook tegelijk vertroebelt het narratieve systeem. Personages, rekwisieten, de tekst, alles staat in functie van een verhaal, zo heeft een lange traditie ons geleerd.
Work out voor de blik
Hoewel het openingsbeeld een zekere anekdotiek herbergt, spring je bij Edvardsen met die kijkstrategie niet ver. Daarvoor zijn de handelingen van de man die achter het bureau zit en de vier personen die met geconcentreerde blik een secuur parcours uittekenen te ‘betekenisloos’, is het plaatje te weinig tot een verhaal te smeden. Het is Edvardsen dan ook precies om de ‘aanwezigheid an sich’ te doen, om de elementen zonder structuur of narratieve betekenis. Maar hoe bereik je daarmee je publiek?
‘or else nobody will know’ presenteert zich in feite als een work-out om de blik van het publiek tot meer flexibiliteit en zintuiglijke nieuwsgierigheid te trainen. Keer op keer wordt consequent dezelfde korte sequentie herhaald. Voor toeval is geen plaats. De bril onder tafel bijvoorbeeld is niet van de neus gevallen, maar daar bewust neergelegd. Hoewel alles duidelijk wordt gearticuleerd en er helemaal niet zoveel simultaan gebeurt, moet je als toeschouwer pijnlijk toegeven dat je het plaatje zelfs na ettelijke herhalingen nog steeds niet rond kan krijgen. Waar komt die rode balpen plots vandaan? Waar gaan die zakken ook weer heen en rinkelde de telefoon voordien niet eerder? Het is dit groeiende besef hoe weinig je werkelijk waarneemt, dat de motor vormt om doorheen ‘or else nobody will know’ de oplettendheid aan te scherpen.
Edvardsen mag de conceptuele oefening dan droog aanbrengen, het is een verfrissende les. Daar ligt ook de sterkte van de voorstelling. In de wijze waarop dat gebeurt, lijdt de voorstelling echter wat aan het ikea-syndroom: al naar gelang de zin van de toeschouwer om zelf de handen uit de mouwen te steken, zal hij de voorstelling ingenieus in haar eenvoud vinden, of goedkoop wegens te gemakkelijk.
Published in <H>art magazine, 8 Nov 2007, http://www.kunsthart.org/.